Books
|
Juul Kraijer
Welkom dames en heren. Ik zal u iets verklappen. Het is voor mij een weelde
om hier te zijn. Voor u geldt denk ik hetzelfde, maar ik zal u vertellen
waarom dat voor mij eens te meer zo is. Gisteren was ik op bezoek bij
Juul Kraijer in haar atelier. Een voorrecht, zult u denken, en ook dat
is waar. Maar dit atelier, laat het mij kortweg beschrijven: dat was vrijwel
leeg. En het is een royale ruimte. Hoog plafond; brede muren. Monumentaal.
Groot, leeg en wit. Ik wil niet beweren dat er niets te zien was. Juul
Kraijer was er in eigen persoon. Er waren foto's van haar werk, drukproeven
van haar nieuwe boek en twee prachtige, volgens de kunstenaar nog onvoltooide
tekeningen. Ook in hun onaffe staat trokken deze tekeningen tot in de
details mijn aandacht. Maar goed. Maar toch. Het werk waar het om gaat,
dat was er natuurlijk niet, dat was weg, dat hing, het sprak ook vanzelf,
hier in dit museum alvast op ons te wachten.
Terwijl ik me in het atelier van de kunstenaar dus om te beginnen kon
vergapen aan de leegte en het grote niets, kunnen wij hier, in deze museumzalen,
volledig opgaan in die bijzondere, die zeer uitzonderlijke wereld van
Juul Kraijer. Maar deze wereld is wel ontstaan in dat grote lege atelier
van haar, het is een wereld die door de kunstenaar tevoorschijn is gehaald
uit het niets, uit dat wat eens smetteloos lege vellen tekenpapier moeten
zijn geweest. Monumentaal, groot, leeg en wit. Ik herhaal deze termen
niet zomaar. De leegte en dat grote niets, ik roep ze met opzet nogmaals
op. Allereerst om de aandacht te vestigen op juist dit allerwonderlijkste
aspect van die wereld waar Juul Kraijer ons in betrekt. Dit wonderlijke
schuilt hem daarin, dat de wereld van Juul Kraijer ons misschien vagelijk
bekend voorkomt, uit een droom, of uit een herinnering aan de mythologie,
maar dat juist deze vanzelfsprekendheid verraderlijk is, schijn. Het vermoeden
dat deze wereld er altijd al was, hoe sluimerend mogelijk ook, berust
op een vergissing, of liever gezegd: op de magie van dit werk zelf, de
tekenkunst waarmee Kraijer ons in een ban weet te brengen.
De wereld die zich hier ontvouwt is er een in de gedaante van tot op heden
veelal onbekende fabelfiguren, geestesverschijningen, godheden en halfgoden.
Dit is een bij uitstek Kraijeriaans gezelschap, hoezeer deze kring ook
vervuld mag schijnen van klassieke sporen, nabeelden en reminiscenties
aan exotische godenrijken, zoals die van de Griekse oudheid, maar ook
de godenrijken van India en Japan. De Kraijeriaanse wereld omvat veel
méér dan een transformatie van het universeel bekende en
gecanoniseerde. Wij bevinden ons in een zodanig wonderlijke omgeving,
dat ik deze werkelijk niet anders weet te benoemen dan als een Kraijeriaanse
invloedssfeer.
Laten we daar iets dieper op ingaan, voordat we de beelden weer stilletjes
voor zichzelf laten spreken. In deze Kraijeriaanse wereld worden we omringd
door ongenaakbare, in zichzelf gekeerde hybriden tweeslachtige
natuurschepselen zoals de Sirenen, die half vrouw en half vogel zijn,
symbolen van verleiding en betovering. Hen kennen we wel uit de klassieke
traditie, deze gevaarlijke zielenvogels die met hun hemelse gezang zeelieden
tot schipbreuk dreven. Zij bestonden voordat Kraijer ze had uitgevonden.
Maar daarin onderscheiden ze zich van de rest, van de anderen, ook al
tronen deze Sirenen al die andere wezens, de nieuwelingen, als het ware
mee in de traditie en het collectieve geheugen. Zij komen daar niet vandaan,
maar, en dat is nu juist een Kraijeriaanse, magische kwaliteit: zij gaan
er wel in op.
Zie bijvoorbeeld de vrouwen van wie het lichaam een vulkanisch landschap
vormt. Dit landschap, gloeiend, stomend, dampend, broeiend, heeft een
voorwereldlijk aanzien, en als lichaam is het zeker een landschap dat
voorbij de rede ligt. Toch is het geen wellustig lichaam, hoezeer het
ook dampt, het is geen hunkerend lichaam, maar een lichaam dat zichzelf
genoeg is, een toonbeeld van sereniteit, zoals een landschap dat onze
bewondering en begeert niet nodig heeft, maar hoe dan ook de eeuwen weerstaat.
Zie ook de naakte vrouw die languit liggend door vele handen wordt omkranst,
de talloze slanke vingers als stralen rond haar lichaam, tastend, strelend.
Maar dan deze vrouw zelf. Zij blijft bijna onaanraakbaar onder al die
beroering, ongenaakbaar als een hemelgodin, al zou het ook weer overdreven
zijn te zeggen dat ze geheel en al onaangedaan is. Haar over elkaar geslagen
armen en het vage schaduwbeeld daarvan verraden de trilling die door haar
heen gaat een hemelse huivering, te zien aan haar gezicht.
Het is deze paradox, dat mysterieuze samengaan van innerlijke beroering
en uiterlijke soevereiniteit of onbewogenheid, die typerend is voor Kraijers
figuren. Vaak is het alsof zij in opperste concentratie aan het reïncarneren
zijn, bijvoorbeeld van een vrouw in een landschap. Rondom hen strekken
de ruimte en de tijd zich uit. Zij bevinden zich aan de andere kant van
de horizon in die grenzeloze leegte van het papier waaruit Kaijer
ze met tastende en trefzekere lijnen van krijt en houtskool tevoorschijn
heeft gehaald.
Daarin schuilt een laatste reden waarom ik het niets en de leegte in het
atelier dat ik gisteren bezocht bij herhaling heb genoemd. Dit niets en
die leegte zijn bij Kraijer nooit ver weg. De stilte evenmin. In de Kraijeriaanse
invloedssferen krijgen de zintuigen een tweeslachtige opdracht
het is alsof zij reiken naar die stilte, de leegte, het niets. Stelt Kraijer
de zintuigen op scherp of schakelt zij ze uit? Haar figuren hebben veelal
geloken, soms gesloten ogen, zozeer zijn zij in zichzelf gekeerd. Maar
het oog kan ook ineens lijken te verschieten, met de snelle beweeglijkheid
van een visje, zoals in de tekening op de uitnodiging voor deze tentoonstelling.
En het oor kan zich vermenigvuldigen tot een veelvoud aan oren, een schedel
wordt erdoor overdekt, een en al gehoor. Maar waarnaar luisteren deze
figuren in het blanco universum dat zij domineren? Eerder dan geluid heerst
hier de oorverdovende stilte die zich manifesteert wanneer een immens
lawaai plotsklaps verdwijnt.
Bij Kraijer zijn de zinnen niet op de buitenwereld, maar op een binnenwereld
ingesteld, waar het onderscheid wijkt tussen het eigene en alles wat daar
vreemd aan is. Het bewustzijn ontstijgt zichzelf. Het lijkt te vervliegen,
zoals in het geval van de vrouw met de kunstig ingevlochten haardos, die
bij nader toezien helemaal geen haardos blijkt te zijn, maar een bijeenzwerm.
De lange zwarte strengen vallen uiteen in een dynamisch patroon van zigzag
zoemende bijen, een groot, ruisend brein. Wie zich erop concentreert,
denk ik, kan hierin horen hoe de geheimen van de wereld worden verklaard.
Laten wij dat gaan doen, zo dadelijk.
Mij rest de handeling die ik beschouw als een grote eer: ik laat u het
eerste exemplaar zien van het nieuwe boek waarin Juul Kraijer zelf haar
Kraijeriaanse wereld ontsluit, en ik overhandig dit boek graag aan haar,
de kunstenares met gouden handen.
Wilma Sütö,
18 november 2004
|