Current Exhibitions

Recent works

Works
2005-2014

Works
2001-2004

Works
1995-2000

Texts about the work of Juul Kraijer

Texts by the artist

Curriculum Vitae

Books

email

 

This site was designed and created by bomdesign: http://www.bomdesign.nl

The copyright of the artworks is the property of the artist.

 

 

Juul Kraijer

Welkom dames en heren. Ik zal u iets verklappen. Het is voor mij een weelde om hier te zijn. Voor u geldt denk ik hetzelfde, maar ik zal u vertellen waarom dat voor mij eens te meer zo is. Gisteren was ik op bezoek bij Juul Kraijer in haar atelier. Een voorrecht, zult u denken, en ook dat is waar. Maar dit atelier, laat het mij kortweg beschrijven: dat was vrijwel leeg. En het is een royale ruimte. Hoog plafond; brede muren. Monumentaal. Groot, leeg en wit. Ik wil niet beweren dat er niets te zien was. Juul Kraijer was er in eigen persoon. Er waren foto's van haar werk, drukproeven van haar nieuwe boek en twee prachtige, volgens de kunstenaar nog onvoltooide tekeningen. Ook in hun onaffe staat trokken deze tekeningen tot in de details mijn aandacht. Maar goed. Maar toch. Het werk waar het om gaat, dat was er natuurlijk niet, dat was weg, dat hing, het sprak ook vanzelf, hier in dit museum alvast op ons te wachten.

Terwijl ik me in het atelier van de kunstenaar dus om te beginnen kon vergapen aan de leegte en het grote niets, kunnen wij hier, in deze museumzalen, volledig opgaan in die bijzondere, die zeer uitzonderlijke wereld van Juul Kraijer. Maar deze wereld is wel ontstaan in dat grote lege atelier van haar, het is een wereld die door de kunstenaar tevoorschijn is gehaald uit het niets, uit dat wat eens smetteloos lege vellen tekenpapier moeten zijn geweest. Monumentaal, groot, leeg en wit. Ik herhaal deze termen niet zomaar. De leegte en dat grote niets, ik roep ze met opzet nogmaals op. Allereerst om de aandacht te vestigen op juist dit allerwonderlijkste aspect van die wereld waar Juul Kraijer ons in betrekt. Dit wonderlijke schuilt hem daarin, dat de wereld van Juul Kraijer ons misschien vagelijk bekend voorkomt, uit een droom, of uit een herinnering aan de mythologie, maar dat juist deze vanzelfsprekendheid verraderlijk is, schijn. Het vermoeden dat deze wereld er altijd al was, hoe sluimerend mogelijk ook, berust op een vergissing, of liever gezegd: op de magie van dit werk zelf, de tekenkunst waarmee Kraijer ons in een ban weet te brengen.

De wereld die zich hier ontvouwt is er een in de gedaante van tot op heden veelal onbekende fabelfiguren, geestesverschijningen, godheden en halfgoden. Dit is een bij uitstek Kraijeriaans gezelschap, hoezeer deze kring ook vervuld mag schijnen van klassieke sporen, nabeelden en reminiscenties aan exotische godenrijken, zoals die van de Griekse oudheid, maar ook de godenrijken van India en Japan. De Kraijeriaanse wereld omvat veel méér dan een transformatie van het universeel bekende en gecanoniseerde. Wij bevinden ons in een zodanig wonderlijke omgeving, dat ik deze werkelijk niet anders weet te benoemen dan als een Kraijeriaanse invloedssfeer.

Laten we daar iets dieper op ingaan, voordat we de beelden weer stilletjes voor zichzelf laten spreken. In deze Kraijeriaanse wereld worden we omringd door ongenaakbare, in zichzelf gekeerde hybriden – tweeslachtige natuurschepselen zoals de Sirenen, die half vrouw en half vogel zijn, symbolen van verleiding en betovering. Hen kennen we wel uit de klassieke traditie, deze gevaarlijke zielenvogels die met hun hemelse gezang zeelieden tot schipbreuk dreven. Zij bestonden voordat Kraijer ze had uitgevonden. Maar daarin onderscheiden ze zich van de rest, van de anderen, ook al tronen deze Sirenen al die andere wezens, de nieuwelingen, als het ware mee in de traditie en het collectieve geheugen. Zij komen daar niet vandaan, maar, en dat is nu juist een Kraijeriaanse, magische kwaliteit: zij gaan er wel in op.

Zie bijvoorbeeld de vrouwen van wie het lichaam een vulkanisch landschap vormt. Dit landschap, gloeiend, stomend, dampend, broeiend, heeft een voorwereldlijk aanzien, en als lichaam is het zeker een landschap dat voorbij de rede ligt. Toch is het geen wellustig lichaam, hoezeer het ook dampt, het is geen hunkerend lichaam, maar een lichaam dat zichzelf genoeg is, een toonbeeld van sereniteit, zoals een landschap dat onze bewondering en begeert niet nodig heeft, maar hoe dan ook de eeuwen weerstaat. Zie ook de naakte vrouw die languit liggend door vele handen wordt omkranst, de talloze slanke vingers als stralen rond haar lichaam, tastend, strelend. Maar dan deze vrouw zelf. Zij blijft bijna onaanraakbaar onder al die beroering, ongenaakbaar als een hemelgodin, al zou het ook weer overdreven zijn te zeggen dat ze geheel en al onaangedaan is. Haar over elkaar geslagen armen en het vage schaduwbeeld daarvan verraden de trilling die door haar heen gaat – een hemelse huivering, te zien aan haar gezicht.

Het is deze paradox, dat mysterieuze samengaan van innerlijke beroering en uiterlijke soevereiniteit of onbewogenheid, die typerend is voor Kraijers figuren. Vaak is het alsof zij in opperste concentratie aan het reïncarneren zijn, bijvoorbeeld van een vrouw in een landschap. Rondom hen strekken de ruimte en de tijd zich uit. Zij bevinden zich aan de andere kant van de horizon – in die grenzeloze leegte van het papier waaruit Kaijer ze met tastende en trefzekere lijnen van krijt en houtskool tevoorschijn heeft gehaald.

Daarin schuilt een laatste reden waarom ik het niets en de leegte in het atelier dat ik gisteren bezocht bij herhaling heb genoemd. Dit niets en die leegte zijn bij Kraijer nooit ver weg. De stilte evenmin. In de Kraijeriaanse invloedssferen krijgen de zintuigen een tweeslachtige opdracht – het is alsof zij reiken naar die stilte, de leegte, het niets. Stelt Kraijer de zintuigen op scherp of schakelt zij ze uit? Haar figuren hebben veelal geloken, soms gesloten ogen, zozeer zijn zij in zichzelf gekeerd. Maar het oog kan ook ineens lijken te verschieten, met de snelle beweeglijkheid van een visje, zoals in de tekening op de uitnodiging voor deze tentoonstelling. En het oor kan zich vermenigvuldigen tot een veelvoud aan oren, een schedel wordt erdoor overdekt, een en al gehoor. Maar waarnaar luisteren deze figuren in het blanco universum dat zij domineren? Eerder dan geluid heerst hier de oorverdovende stilte die zich manifesteert wanneer een immens lawaai plotsklaps verdwijnt.

Bij Kraijer zijn de zinnen niet op de buitenwereld, maar op een binnenwereld ingesteld, waar het onderscheid wijkt tussen het eigene en alles wat daar vreemd aan is. Het bewustzijn ontstijgt zichzelf. Het lijkt te vervliegen, zoals in het geval van de vrouw met de kunstig ingevlochten haardos, die bij nader toezien helemaal geen haardos blijkt te zijn, maar een bijeenzwerm. De lange zwarte strengen vallen uiteen in een dynamisch patroon van zigzag zoemende bijen, een groot, ruisend brein. Wie zich erop concentreert, denk ik, kan hierin horen hoe de geheimen van de wereld worden verklaard.

Laten wij dat gaan doen, zo dadelijk.

Mij rest de handeling die ik beschouw als een grote eer: ik laat u het eerste exemplaar zien van het nieuwe boek waarin Juul Kraijer zelf haar Kraijeriaanse wereld ontsluit, en ik overhandig dit boek graag aan haar, de kunstenares met gouden handen.

Wilma Sütö,
18 november 2004