|
EN / NL Roger Malbert De tekeningen van Juul Kraijer De kalme beheersing van het medium en de serene gratie van Juul Kraijers tekeningen zouden ons kunnen verleiden om te denken dat ze behoren tot een vertrouwde wereld van klassieke orde en traditionele iconografie, waarin tegengestelden als lichaam en geest, natuur en metafysica harmonieus verenigd worden middels vertrouwde metaforen en mythen uit de oudheid. Takken die uit het haar van een omhoog gewend vrouwengezicht groeien doen ons natuurlijk denken aan de metamorfose van Daphne. En kronkelende slangen in plaats van haar, aan Medusa, terwijl wolken vlinders de dichterlijke vrijheid van het magisch realisme in herinnering brengen. Maar de verontrustende dubbelzinnigheden van andere afbeeldingen, zoals insecten die op het naakte lichaam van een vrouw wemelen, of een lichaam waarop zilverreigers zijn neergestreken, zijn moeilijker te duiden en zouden ons er op opmerkzaam moeten maken dat de beeldtaal van de kunstenaar een uiterst persoonlijke is. Deze raakt soms aan de iconografische erfenis van de geschiedenis van de westerse kunst, maar haast toevalligerwijs en nooit met een opzettelijke allegorische intentie. In Kraijers tekeningen is het onderwerp altijd vrouwelijk, naakt en ontdaan van persoonlijkheid, eerder archetype of personage dan een specifiek individu. Ze is zowel ontkleed als ontdaan van context, bevindt zich buiten tijd en ruimte. Ze is naakt zoals de mannen en vrouwen van William Blake dat zijn; buiten de wereldse werkelijkheid geplaatst en waargenomen met spirituele zintuigen, niet zozeer met fysieke. 'Het naakte vrouwenlichaam maakt deel uit van de eeuwigheid', schreef Blake, 'te veelomvattend voor het menselijk oog'. Kraijers naakten mogen dan licht erotisch zijn, de voornaamste reden waarom ze vrouwenfiguren tekent, is dat ze zelf vrouw is en het voor de hand liggend is voor haar om de menselijke vorm in zijn universele verschijning weer te geven als vrouw. Het is 'de neutraalste manier', om wat zij omschrijft als 'de emblematische belichaming van gemoedstoestanden' af te beelden. Aangezien haar onderwerp de naakte figuur en het gezicht ontdaan van afleidende individuele karaktertrekken is, is het voor de hand liggend dat de kunstenaar ervoor kiest te tekenen met het eenvoudigste, meest rudimentaire materiaal: houtskool, een simpel stokje van droge zwarte stof gedrukt op het maagdelijke papier. In de Europese kunst is houtskool vaak gebruikt voor voorbereidende schetsen, die uitgewerkt worden in plastischer en duurzamer materialen, het 'rauwe' beeld wat nog 'gekookt' dient te worden. Tijdens haar studie ontdekte Juul Kraijer echter dat het voor haar het ultieme medium was, een einddoel op zich en geen middel om tot een ander, meer substantieel resultaat te komen (hoewel ze inmiddels ook beeldhouwt, video’s maakt en fotografeert). Het paste bij haar drang om ijle beelden te scheppen die niet van deze wereld zijn: 'Houtskool op papier grenst aan het onstoffelijke. Het is flinterdun en ternauwernood hechtend: als het patroon op een vlindervleugel'. De kwetsbaarheid en de tactiliteit van het medium, dat met één veeg van een doek kan worden weggevaagd, corresponderen met de blootstelling van het lichaam en het gezicht, ontvankelijk voor een oneindig scala aan fysieke gewaarwordingen. Een intieme tastzin is inherent aan het medium; het houtskool tussen de vingers vormt bijna een verlenging van de vingertoppen, die het papieroppervlak schampen of zelfs deelnemen aan het beeldend proces, door te vegen en te wrijven om zo lijnen te verzachten of te corrigeren. Het papieroppervlak is als huid, die in Kraijers tekeningen een delicate basis voor ornament of inscriptie vormt. Een oppervlak voor schepsels om op neer te strijken – padden, vogels, motten of bijen – of om scherpe doornen of stekeltjes uit te laten ontspruiten, of vlammentongen. In alle gevallen worden sterke lichamelijke gewaarwordingen opgeroepen, terwijl de gezichten noch stoïsche volharding noch voldoening uitdrukken, maar eerder sublieme onverschilligheid, ingetogenheid en onthechting. De vrouwen lijken onvatbaar voor – of één met – de primitieve en spraakloze vormen van leven die in hen schuilen. Deze onbeweeglijke gezichten, als doodsmaskers bijna, lijken zich in een soort sluimertoestand te bevinden, ergens tussen zelfbewustzijn en zelfvernietiging. De sfeer van verstilde innerlijkheid, van een meditatieve staat van bewustzijn waarin de geest is verzonken en niet wordt gestoord door afleidingen van buitenaf, herinnert aan beelden van de sereniteit van Boeddhistische en Hindoeïstische goden en heiligverklaarde martelaren. De ogen zijn gesloten, of open zonder te zien, verveelvoudigd of veranderd in gelijksoortige vormen; bladeren, vissen of vlindervleugels. Symbolen voor het vliegen komen steeds terug in Kraijers tekeningen: vlinders met nagebootste ogen op hun vleugels fladderen gewichtloos rond gezicht en lichaam. Kolibries drinken uit sneetjes in de omhoog gedraaide keel van een vrouw die in vervoering lijkt, of op zijn minst berustend. Zwermen motten omcirkelen een gezicht dat oplicht in de duisternis. Honderden vliegen strijken neer op het gezicht en lichaam van een liggend naakt, als op een lijk. In elk van deze afbeeldingen gaat het unheimliche bijna over in het gruwelijke. Ze zijn echter met een dusdanige subtiele verfijning en terughoudendheid getekend dat de hallucinatoire impact onder controle blijft en de afbeeldingen ongrijpbaar en mysterieus blijven. De unheimliche verbondenheid van verschillende vormen van leven, die zo subtiel wordt uitgedrukt in de tekeningen, is nog beter voelbaar in het fotografische werk van de kunstenaar. In foto’s van een vrouwenhoofd dat is omstrengeld door een slang, of de ledematen van een naakt slangenmens, die net iets verder zijn verdraaid of gevouwen dan menselijk mogelijk is, waardoor de ribben en de ruggengraat zich aftekenen als steel en nerven van een blad. In dit soort beelden lijkt ze de grenzen van zowel het bewustzijn als de anatomie op te rekken, evenals het scheidingsvlak tussen lichaam en omgeving en de grens tussen het menselijke en het dierlijke. Het schermvullende oog in de video Inner Eye sluit zich af en toe en openbaart dan een natuurscene vol kalme schoonheid, als in een visioen of een droom. Meer gezien vanuit de verbeelding dan extern waargenomen. Eenheid in veelvoud is een terugkerend thema - dicht op elkaar staande bomen, die nauwelijks zichtbaar heen en weer bewegen, vogels die in formatie een duikvlucht maken, licht dat schittert op het water. Zoals in de tekeningen waarin een enkele verstilde figuur een veelheid aan vormen van leven in of op zich kan dragen. In sommige tekeningen bevat de figuur letterlijk landschappen binnen haar contouren, donker en dicht en vol textuur als fossielen in een rots of de frottages van Max Ernst - hier lijkt het lichaam zich in het rijke zwart van de houtskool te koesteren alsof het een weelderige fluwelen jurk is. In andere werken contrasteren de dikke, donzige contouren van de figuren met een veelheid aan kleine, nauwkeurig getekende insecten of bladeren, zoals de vele vlammentongen die Dante en Beatrice omcirkelen in Botticelli’s tekeningen van Paradiso. 'Iedere tekening behelst een stijlfiguur: een simile of een metafoor', heeft Kraijer geschreven. De vreemde gelijkenissen in de natuur, zoals die tussen de aderen en slagaderen in het menselijk lichaam en de takken en de wortels van een boom, zijn geen grillige verzinsels van de kunstenaar, maar werkelijke verbanden die zij zo sprekend onthult dat ze nieuwe ontdekkingen lijken. De schijnbaar kalme onderwerping van haar figuren duidt op een filosofische houding, berustend in de eenheid, maar ook in de vergankelijke en onzekere staat van het bestaan. In een tekening zien we een hoofd, gescheiden van het lichaam, dat door meerdere handen wordt omvat en opgetild, de vingertoppen definiëren de contouren. In een andere tekening wordt het hoofd op borsthoogte getoond door de eigenaar – een afbeelding die is geïnspireerd door een middeleeuws beeld van de martelaar Saint Denis, die zijn eigen afgehakte hoofd draagt. Als de discipline Tekenen voor Juul Kraijer een diep meditatieve bezigheid is, dan is het er een die is voortgekomen uit voortdurende oefening, net zoals haar metafysische concepten hun oorsprong vinden in lichamelijke gewaarwordingen - weliswaar gevoed door een breed spectrum van literaire en artistieke bronnen. Door haar eloquente beheersing van haar medium kan ze in beelden denken, zo efficiënt dat elk beeld autonoom en volkomen is, zwevend op het papieroppervlak als een verschijning. 'Een kunstwerk zou een magisch object moeten zijn', zegt Kraijer, 'en de kunstenaar een magiër'.
uit de monografie Juul Kraijer Werken 2009-2015
|