Books
|
DE
HYDRA
De welsprekendheid die mijn tekeningen bezitten kan ik met woorden niet
evenaren. Er wordt me desondanks, met zo'n regelmaat en zo'n vasthoudendheid,
om een nadere verklaring gevraagd, dat ik me hier niet volledig aan wil
onttrekken. Bewust heb ik niet voor een tekst van anderen gekozen, daar
door opname in dit boek zo'n interpretatie gecanoniseerd zou dreigen
te raken. Zelf deins ik er voor terug mijn werk te duiden, aangezien de
betekenis van een tekening nooit eenduidig is. Was dat wel zo, dan had
ik gekozen voor een directere vorm dan de poëtisch-associatieve van
de beeldende kunst. De beeldende kunst leent zich om datgene zeer scherp
te formuleren, dat, omdat het niet eindig is, binnen taal en theorie niet
gevangen kan worden. Duiden van een tekening, zodra het met enige stelligheid
gebeurt, verwordt tot het dicteren van een betekenis, waarmee men het
werk kunstmatig inperkt, de andere mogelijkheden amputeert ten gunste
van die éne. Met de woorden die ik toevoeg aan de tekeningen, zal
ik proberen een wegwijzer te planten. Niet zo een die de enige en juiste
richting aangeeft, maar een die vele wegen aanwijst, zoals op een negensprong,
waarbij je nooit weet welk pad je al bewandeld hebt en evenmin uit welk
pad je zojuist kwam, en toch veel mooi bos te zien krijgt. En bedenk dat
een kunstenaar wiens werk zo door misleiding getekend is, deze wellicht
ook in haar schrijven niet schuwt.
De tekeningen zijn in geen geval afbeeldingen van reële situaties.
Veeleer zijn het belichaamde gemoedstoestanden, door Japans ogende meisjes
letterlijk geïncarneerd. Ze hanteren de vorm van het emblema: een
beknopt samenraapsel van elementen die tesamen een metafoor tot leven
wekken die de afbeelding haar betekenis verleent. De beknoptheid is hier
van essentie‘l belang. Beknoptheid en terughoudendheid vormen de leidraad
bij het tekenen, een leidraad die ik misschien niet heb gekozen, maar
die de tekeningen zelf lijken te dicteren. Ze blijkt een condicio sine
qua non, in haar rol als tegenpool, als complementair veld, als de ene
bewering van een contradictie.
DE AARD VAN DE TERUGHOUDENDHEID
In bijna alle tekeningen ontbreekt de aanduiding van omgeving, de figuren
worden omringd door leeg papier. Er is geen perspectief, geen achtergrond
of voorgrond en ternauwernood kledij, zodat ook tijdsbepaling achterwege
wordt gelaten. De enkele keer dat ze een kledingstuk aanhebben, en ik
dus kleur moet bekennen, is het de mode van vandaag, door mij en mijn
vrienden gedragen, dus neutraal en in zekere zin onzichtbaar door zijn
alom verbreidheid heden ten dage. De getekende lichamen zijn naakt maar
neutraal. Geen vlees maar vehikel. Ze blijven binnen het domein van de
geest. Geen weelderige vormen, maar slechts half ontlokene, het haar strak
in een wrong - alleen luxurieus los golvend als het zelf de hoofdpersoon
vormt - geen wenkbrauwen, geen wimpers, geen nagels of schaamhaar en zelfs
geen stoel om op te zitten. Een zeker plastisch illusionisme dat de tekeningen
kenmerkt, wordt direct ondergraven door de inherente abstraherende kwaliteit
van het zeer 'geestelijke' medium, houtskool. De lichamen behouden
dezelfde dimensie als het papier. Houtskool op papier grenst aan het onstoffelijke.
Het is flinterdun en ternauwernood hechtend; als het patroon op een vlindervleugel,
het ontkleurt de dingen, registreert alleen waar licht niet of verminderd
de vorm omspeelt, en is daarmee een abstractie van de werkelijkheid. De
houdingen zijn al evenzeer terughoudend en blijven wat hun choreografie
betreft verwant aan die van het pictogram. Vaak toont het gezicht zich
en profil of en face en bevindt het lichaam zich evenwijdig aan het papieroppervlak;
geen benen die terugwijken de diepte in of een romp die in verkort voorover
helt. Van gebaren is nauwelijks sprake, de houdingen zijn ontdaan van
alle levendigheid. Geen suggestie van dynamiek of een spontaan expressief
gesticuleren, maar een uiterst geconcentreerde pose die voor de eeuwigheid
lijkt te zijn ingenomen, als zijnde de meest betekenisvolle. De onbeweeglijkheid
van de houding vindt een pendant in de onbewogenheid van het gezicht.
De meisjes tonen zich ten hoogste licht koket, loerend uit een ooghoek
naar het effect dat ze bewerkstelligen. De wenkbrauwen ontbreken omdat
ze te gauw innerlijk leven verraden. Hun hybridisch Japanse gelaatstrekken,
gesloten en monolythisch, zijn mij en de hele westerse wereld vreemd en
onttrekken als een kamerscherm de wanorde aan het oog. Een al te menselijke
identificatie wordt onmogelijk gemaakt. Ze zijn eerder personage dan persoon.
Individualiteit doet niet ter zake bij de rol die hen is toebedeeld: het
vertolken van het innerlijk gemoed. Als toneelspeelsters zijn ze zich
ten alle tijde bewust van de aanwezigheid van toeschouwers. Ook als ze
zich afwenden houden ze hen nauwlettend in de gaten. Die terughoudendheid
schijnt mij noodzakelijk toe; zij voedt een contrast. Want iedere tekening
behelst een contradictie, een contradictie tussen de uiterlijke onbewogenheid
en de zich daardoor extra sterk aftekenende bewogenheid van het innerlijk
gemoed. Afgewend hullen de protagonistes zich in ondoorgrondelijkheid
en volmaakte kalmte, terwijl zij zich prijsgeven. Ergens aan hun zwijgende
lichaam voltrekt zich steeds een metamorfose, verheft zich één
enkele golf hoog uit de vlakke zee.
DE BLOEMRIJKE AARD VAN DE METAMORFOSE
Het is de bloemrijke aard van de metamorfose die contrasteert met de onbewogenheid
waarmee de personages haar ondergaan. In een kamer waar je een speld kunt
horen vallen, spreken zij boekdelen. Een boezem wordt een duivenpaar,
uit organen stuwen gewassen, een lichaam verzevenvoudigt zich, de haarvlechten
verknoopt. Een meisje schenkt het licht aan een merel, uit ruggewervels
priemen heggemussen, uit aderen op handen kleine boompjes. Er wordt een
hart gehuild uit stille fossiele tranen, er wordt een gezicht verdubbeld;
het beloert zichzelf wederzijds, argwanend. Daar geen situatie re‘el is,
geen meisje tastbaar, daar zij slechts bestaan in hun rol als incarnatie,
kan zich deze instabiele morfologie manifesteren.De demarcatielijn tussen
de dingen is niet langer onverbiddelijk. De omtrek van het lichaam verliest
zijn absolute karakter. Het wijzigt zijn vorm tot de meest betekenisvolle.
Steeds ontstaat de verandering, hetzij mutatie, hetzij mutilatie, op de
meest kwetsbare plek, daar waar de lichaamsvorm zich eigent of de weerstand
het geringst is. Elk meisje kent haar achilleshiel. De ongerijmdheid die
zich aan haar lichaam voltrekt is haar enige uitdrukkingsmiddel. Zij verbergt
dit niet, integendeel, ze wendt het naar de toeschouwer, biedt het aan
zijn blikken aan, terwijl ze zich ongenaakbaar houdt. De indirecte openhartigheid
van de gedaanteverandering ontmaskert de ogenschijnlijke sereniteit. Afwezig
of koket, zwijgend altijd en uiterst geconcentreerd, levert ze zich aan
de metamorfose over.
HET VEELKOPPIGE GEDROCHT
Ik beperk me tot deze inventarisatie van bestanddelen, hoewel ik zie dat
ik me hier en daar in de keuze van bijvoeglijk naamwoorden verraad, op
een wijze die niet onvergelijkbaar is met de wijze waarop mijn protagonistes
zich verraden. En waar zij misleiden met de omweg die ze kiezen om zich
bloot te geven, misleidt de kunstenaar door zich te verschuilen achter
een vreemdelingenlegioen. Bij beiden gebeurt dit wel bewust maar niet
opzettelijk. En er zijn wel meer overeenkomsten. Staand tegenover mijn
werk komt het me voor als de Hydra. Mijn Hydra is Japans. Zij toont zich
in vele gezichten, die alle ontspruiten uit eenzelfde moederlichaam. Hoeveel
ik er ook teken, steeds nieuwe dringen zich aan mij op. En alle zijn zij
in beginsel gelijk.
J.K.
1998
|